
Soms heb ik van die dagen. Dan kan men me 1.001 verhalen vertellen. Mooie verhalen en zinnige frasen. En ik hoor niets of beter, ik hoor het wel, maar luister niet. Ook mijn ogen dwalen af. Ik lijd aan verdwaalogen.
En mijn gedachten zijn dan als een wilde merrie die even spontaan losgaat. Onstuimig als de wind. Koppig als twee donderwolken die in de schijnbaar verre horizon botsen. En flitsend als een onweersschicht. Gedachten schieten alle kanten uit. Zijn niet vast te pinnen. Na zo’n dag is de chaos compleet en ben ik moe van het verdwalen in mijn eigen brein.
Ik ben een mensenkind dat afhankelijk is van alle weersomstandigheden. Ik laat me leiden door de zon en door regen. Als het weer het toestaat ben ik vrolijk. Gedurende alle andere wisselvalligheden ben ik stemmig. Zo niet zwaar getorneerd door sferen die ik never nooit niet zelf in de hand lijk te hebben.
Mijn ogen zien dan even hele andere zaken dan de realiteit me kan bieden. Soms lijkt het alsof ik geen kind ben van deze aardkloot maar de nazaat van een of andere weergodin die het leven op aarde ook maar van een afstandje kan bekijken. Soms lijkt het alsof ik dat kind ben dat nooit volwassen wilde worden. Alsof persoonlijk groeien een puriteinse keuze zou kunnen zijn.
Alsof je je een prachtige roos wilde herinneren, en de doornen was vergeten.